De waarheid van Israël en Palestina:
Alle lof zij Allah (subhanahu wa ta’ala), de heer der werelden; wij prijzen hem en smeken zijn hulp en vergiffenis; wij geloven in hem en stellen geheel onze vertrouwen op hem; wij smeken Allah’s bescherming (subhanahu wa ta’ala) tegen het kwaad in ons zelf en de kwade gevolgen van onze daden. Wie Allah (subhanahu wa ta’ala) recht leidt kan door niemand misleid worden en wie Hij laat om te dwalen kan door niemand geleid worden.
Ik getuig dat er geen ander god is behalve Allah (subhanahu wa ta’ala); Hij is enig zonder genoten; er is geen gelijk aan hem; geen gelijkenis van Hem; geen zoon heeft Hij en er is niets dat op Hem lijkt. En ik getuig dat onze leider, onze profeet, Muhammad Mustafa (salallahu alayhi wa salam) de knecht is van Allah (subhanahu wa ta’ala) en zijn ware boodschapper. Hij was gezonden naar de gehele mensheid (in het bijzonder) en naar de gehele schepping (in het algemeen), als aankondiger van een blijde boodschap en als waarschuwer alvoor de dag des oordeels.
Wie gehoorzaam is aan de boodschapper van Allah (salallahu alayhi wa salam), is reeds gehoorzaam aan Allah (subhanahu wa ta’ala), en wie opstandig en ongehoorzaam is aan Allah (subhanahu wa ta’ala) en Zijn boodschapper doet niemand kwaad dan zichzelve, en kan Allah (subhanahu wa ta’ala) niet eens in het geringste kwaad doen.
Moge de vrede, zegeningen en salutaties van Allah (subhanahu wa ta’ala) met hem zijn. En met zijn vrome en pure nakomelingen en zijn schitterende metgezellen. En allen die in hun voetsporen volgen in al het goede tot op de laatste dag; en veel meer salutaties hierna. (ammaa ba’d):
O dienaren van Allah (subhanahu wa ta’ala)! Vreest Allah (subhanahu wa ta’ala) en wees voorzichtig met uw plicht jegens Allah (subhanahu wa ta’ala). Ik adviseer jullie en mezelf om godvrezend te zijn jegens Allah (subhanahu wa ta’ala), de heer van macht en majesteit; want voorwaar! Allah (subhanahu wa ta’ala) heeft bepaalde zaken opgelegd, doe ze dan; en Hij heeft bepaalde zaken verboden, laat ze dan. En Allah (subhanahu wa ta’ala) de allerhoogste heeft gesproken in zijn glorieuze woord, de nobele Qur’an.
Allah (subhanahu wa ta’ala) zegt in surah al-Qassas [28:05-06]:
[28.5] en wij wensten hun die op aarde als zwak beschouwd werden een gunst te bewijzen door hen tot erfgenamen en leiders te maken.
[28.6] en hen te vestigen op aarde; om Farao en Hamaan en hun scharen datgene te tonen waarvoor zij vreesden.
Geachte broeders en zusters!
Het conflict in het Midden-Oosten schijnt onoplosbaar te zijn. Het schijnt niet alleen een politieke, maar voor sommigen ook een religieus conflict te zijn. Natuurlijk hebben wij, als moslims, een grote sympathie voor Palestina en de Palestijnen, maar we hebben ook te doen met de Joden, de Bani-Isra’iel, en de zionisten in het land genaamd Palestina.
Als de khairu-ummah is het onze plicht om te weten wat de waarheid inzake de gebeurtenissen op aarde, omdat het ons gegeven is leiding te geven aan de naties van de wereld. En we hebben ook nog te kampen met de “fitnah” [calamiteit] van de “masieh al-dadjjaal” [de valse messias]. Wat betekent dat er veel gelogen wordt. De leugen wordt gemengd met waarheden, waardoor er verwarring wordt gecreëerd en de mensen helemaal de kluts kwijt raken.
We hebben het woord van Allah (subhanahu wa ta’ala) met ons, in de vorm van al-Qur’an, de laatste openbaring van Allah (subhanahu wa ta’ala) aan de mens.
En daarin zegt Allah (subhanahu wa ta’ala) in surah An-Nahl:
[16.89] en (gedenk) de dag waarop wij onder elk volk een getuige tegen hen uit hun midden zullen verwekken en u (o profeet) als getuige tegen hen zullen brengen. Wij hebben u het boek neder gezonden, alles verklarend, als leiding, barmhartigheid en blijde tijding voor hen die zich onderwerpen.
Dat betekent dat Allah (subhanahu wa ta’ala) alles duidelijk heeft gemaakt in zijn woord aangaande de verwarring dat heerst op aarde, en nu, het heilig land, “al-Quds” of “al-Ardul Muqaddasah”.
Zoals Allah (subhanahu wa ta’ala) het zelf zegt in surah Maidah, vers 21, met de tong van Musa (alayhi salaam):
[5.21] “o, mijn volk, gaat het heilige land binnen dat Allah (subhanahu wa ta’ala) voor u heeft bestemd en keert het niet de rug toe, anders zult gij verliezers worden.”
Let er goed op dat Allah (subhanahu wa ta’ala) niet gezegd heeft: ga binnen en vermoord alles wat je ziet, mannen, vrouwen, kinderen en zelfs de dieren. Dat is wat de zionisten hebben aangehaald vanuit de bijbel. Verderop lezen we hoe ze geweigerd hadden uit vrees van de mensen die in het land waren. Ze hebben gewoon tegen Musa (alayhi salaam) gezegd, zoals Allah (subhanahu wa ta’ala) het beschrijft in surah Maidah:
[5.24] ze zeiden: “o, Mozes, wij zullen daar nooit binnengaan zolang zij er in zijn. Gaat jij dus en jouw heer en vecht – wij zullen vlak hier blijven zitten.”
[5.25] hij zeide: “mijn heer, ik heb macht over niemand dan over mijzelf en mijn broeder, maak daar om een onderscheid tussen ons en het opstandige volk.”
[5.26] Allah (subhanahu wa ta’ala) zeide: “voorzeker, dat (land) is voor hen voor veertig jaren verboden; zij zullen dwalen door het land. Bekommer u dus niet over het ongehoorzame volk.”
Het argument met de lieden van het boek moet gevoerd worden door de Qur’an.
Allah (subhanahu wa ta’ala) zegt in surah Maidah:
[5.48] en wij hebben u het boek (de koran) geopenbaard met de waarheid bevestigende wat daarvóór was in het boek en als bewaker daarover. Berecht dus tussen hen naar hetgeen Allah (subhanahu wa ta’ala) heeft geopenbaard en volg hun begeerten niet tegen de waarheid die tot u is gekomen. Voor iedereen bepaalden wij een wet [wetgeving] en een weg [systeem]. En als Allah (subhanahu wa ta’ala) had gewild, dan zou hij jullie allen tot één volk hebben gemaakt, maar hij wil jullie beproeven met wat hij jullie heeft gegeven. Strijdt dus met elkaar in [het doen van] goede werken. Tot Allah (subhanahu wa ta’ala) zult gij allen terugkeren, dan zal hij jullie informeren, waarover jullie van mening verschilden.
[5.49] en spreek recht [oordeel] tussen hen volgens wat Allah (subhanahu wa ta’ala) heeft geopenbaard en volg hun begeerten niet; en wees op uw hoede dat zij u niet afleiden van wat Allah (subhanahu wa ta’ala) u heeft geopenbaard. Maar indien zij zich afwenden, weet dan, dat Allah (subhanahu wa ta’ala) hen wil treffen door sommige zonden van hun. En een groot aantal men sen is inderdaad ongehoorzaam.
[5.50] wensen zij het oordeel [berechting] van [tijd van] onwetendheid? En wie is een betere rechter dan Allah (subhanahu wa ta’ala) voor een volk dat de zekerheid van geloof bezit?
Het betekent dat voor ons, gelovigen, Allah’s woord (subhanahu wa ta’ala) het beste argument is.
Laat ons dus bidden voor Allah’s bescherming en genade; bescherming van onze imaan, ons leven en voornamelijk de onschuldigen in het Midden-Oosten.
Moge Allah (subhanahu wa ta’ala) de Masdjid-ul-Aqsa bevrijden van heilschending en heilschenders, zodat het weer vrije toegang kan bieden aan moslims, christenen en joden. En tegen het bedrog van de valse messias, al-masieh al-Dadjjaal.