Bani-Isra’il & de humanitaire crisis in Gaza!
Alle lof zij Allah (subhanahu wa ta’ala), de heer der werelden; wij prijzen hem en smeken zijn hulp en vergiffenis; wij geloven in hem en stellen geheel onze vertrouwen op hem; wij smeken Allah’s (subhanahu wa ta’ala) bescherming tegen het kwaad in ons zelf en de kwade gevolgen van onze daden. Wie Allah (subhanahu wa ta’ala) recht leidt kan door niemand misleid worden en wie hij laat om te dwalen kan door niemand geleid worden.
Ik getuig dat er geen ander god is behalve Allah (subhanahu wa ta’ala); Hij is enig zonder genoten; er is geen gelijk aan hem; geen gelijkenis van hem; hij heeft geen zoon en er is niets dat op hem lijkt. En ik getuig dat onze leider, onze profeet, Muhammad (salallahu alayhi wa salam) de knecht is van Allah (subhanahu wa ta’ala) en zijn ware boodschapper. Hij was gezonden naar de gehele mensheid, in het bijzonder, en naar de gehele schepping – in het algemeen – als aankondiger van een blijde boodschap; en als waarschuwer alvoor de dag des oordeels.
Wie gehoorzaam is aan de boodschapper van Allah (salallahu alayhi wa salam), is reeds gehoorzaam aan Allah (subhanahu wa ta’ala). En wie opstandig en ongehoorzaam is aan Allah (subhanahu wa ta’ala) en zijn boodschapper (salallahu alayhi wa salam) doet niemand kwaad dan zichzelf, en kan Allah (subhanahu wa ta’ala) niet eens in het geringste kwaad doen.
Moge de vrede, de zegeningen en salutaties van Allah (subhanahu wa ta’ala) met hem (salallahu alayhi wa salam) zijn; zijn vrome en pure nakomelingen en zijn schitterende metgezellen, en allen die in hun voetsporen volgen in al het goede tot op de laatste dag; en veel meer salutaties hierna. (ammaa ba’d):
O dienaren van Allah (subhanahu wa ta’ala)! Vreest Allah (subhanahu wa ta’ala) en wees voorzichtig met uw plicht jegens Allah (subhanahu wa ta’ala). Ik adviseer jullie en mezelf om godvrezend te zijn jegens Allah (subhanahu wa ta’ala) llah de heer van macht en majesteit; want voorwaar! Allah heeft bepaalde zaken opgelegd, doe ze dan; en hij heeft bepaalde zaken verboden, laat ze dan.
En Allah (subhanahu wa ta’ala) de allerhoogste heeft gesproken in zijn glorieuze woord, de nobele Qur’an:
[17.4] en wij maakten aan de kinderen van Israël in het boek bekend: “voorwaar, tweemaal zult gij op de aarde verderf teweeg brengen en voorzeker zult gij uitermate arrogant worden.”
[17.5] en toen de tijd aanbrak voor de eerste van de twee beloftes, zonden wij knechten van ons tegen u, die zeer machtig waren, en zij drongen door tot in de huizen, en het was een belofte die in vervulling ging.
[17.6] daarna gaven wij jullie de macht over hen en wij hielpen jullie met rijkdommen en kinderen, en maakten jullie groter in manschappen.
[17.7] (zeggende) “indien jullie goed doen, doen jullie goed voor jullie zelf; en indien jullie kwaad doen, is het tegen jullie zelf. En toen de laatste belofte gekomen was, zonden wij (andere volkeren) om u met schande te treffen zodat zij de moskee zouden binnendringen zoals zij er de eerste keer binnen gingen om alles wat zij veroverd hadden te verwoesten.”
[17.8] het kan zijn (er wordt verwacht), dat jullie heer jullie genadig zal zijn. En indien jullie terugkeren (met jullie kwaadaardigheid), dan zullen wij (ook) terugkeren (met onze bestraffing). En wij hebben de hel voor de ongelovigen tot een gevangenisbed gemaakt.
Allah (subhanahu wa ta’ala) herinnert ons met de vermelding van de Bani Isra’il hoe ze tweemaal verderf hebben gezaaid op aarde en hoe ze telkens door Allah (subhanahu wa ta’ala) werden gestraft. Maar ook, dat ze in eer werden hersteld telkens als ze terugkeerden tot Allah (subhanahu wa ta’ala) en zijn boodschapper (salallahu alayhi wa salam).
De les voor de moslims is dat hetzelfde met hen kan gebeuren, als we dezelfde weg opgaan als de joden deden. Het is dus duidelijk dat het doel van het vertellen van deze gebeurtenissen met betrekking tot de Bani Isra’il in de Qur’an ten doel heeft, om moslims te laten begrijpen dat ze geen uitzonderingen zijn op deze goddelijke wet. Of het nu deze sterfelijke wereld is of het eeuwige universum van het geloof, hun eer en overwicht, bezittingen en rijkdom onlosmakelijk verbonden zijn met gehoorzaamheid aan Allah (subhanahu wa ta’ala) en de boodschapper van Allah (salallahu alayhi wa salam). Telkens wanneer wij afwijken van gehoorzaamheid aan Allah (subhanahu wa ta’ala) en de heilige profeet (salallahu alayhi wa salam), zullen onze vijanden en ongelovige tirannen van alle soorten de macht krijgen om over ons te zegevieren. Wanneer dit gebeurt, zal de ontheiliging van onze gebedshuizen/moskeeën niet uitblijven.
De rampspoed van de joodse usurpatie (bezetting) van de Baytul-Maqdis in onze tijd en de extra heiligschennis van het in brand steken ervan heeft de wereld van de islam in acute angst gebracht. In werkelijkheid is dit een bevestiging van de Qur’an. Moslims vergaten Allah (subhanahu wa ta’ala) en zijn rasool (salallahu alayhi wa salam), negeerden het leven dat op hen wacht in het hiernamaals en kozen ervoor om hun aandeel in de glamour en grootsheid van deze sterfelijke wereld (dunya) bij elkaar te scharrelen. Toen moslims vervreemd werden aan de voorschriften van de Qur’an en de Sunnah, trad dezelfde goddelijke wet voor hen in werking. Een paar honderdduizend joden overwonnen hen. Zij brachten hen ook het verlies van mensenlevens en eigendommen toe.
Erger nog is het lot van één van de drie grootste moskeeën ter wereld volgens de religieuze wet binnen islam. Een moskee die zich onderscheidt als de qiblah van alle profeten, alsook de eerste qiblah van de laatste profeet Muhammad (salallahu alayhi wa salam). Het werd van ons weggerukt en degenen die het overnamen, hadden een reputatie als de meest vernederde mensen in deze wereld, m.a.w., de joden. Daarnaast is het een algemene observatie dat deze mensen niet te vergelijken zijn met moslims in hun aantal.
Het voorziet echter wel in straf voor moslims in ruil voor hun ongehoorzaamheid. Het laat duidelijk zien dat alles wat er gebeurde de straf was voor onze eigen wandaden. En het laat ook zien dat er geen remedie voor is, behalve dat we ons moeten schamen voor onze wandaden, een echte taubah (berouw) moeten verrichten, de geboden van Allah (subhanahu wa ta’ala) moeten gaan gehoorzamen, ware moslims moeten worden en de grote zonden van het imiteren en vertrouwen van anderen moeten vermijden. Als we precies dat zouden doen, zullen (trouw aan de goddelijke belofte) Baytul-Maqdis en Palestina naar ons terugkeren, in shaa Allah. Maar het is betreurenswaardig dat de huidige Arabische heersers en gewone moslims die in Arabische landen wonen nogsteeds niet op de hoogte zijn gebracht van die realiteit. Ze zijn nogsteeds afhankelijk van buitenlandse hulp, terwijl ze plannen maken om Baytul-Maqdis terug te nemen. Iets dat onwaarschijnlijk lijkt, althans niet naar buiten toe. Waar anders zullen wij onze klacht indienen dan bij Allah (subhanahu wa ta’ala)?
Wat nu gebeurd en gaande is in Palestina heeft de gehele moslimwereld opgeschud. En dat is de reus die wakker wordt! En nu staat de hele wereld op stelten tegen het onrecht dat gedaan wordt in het heilig land. Moge Allah (subhanahu wa ta’ala) de moslims tot inkeer brengen en beschermen tegen alle kwaad, ameen!
Allah (subhanahu wa ta’ala) zegt:
[3:111] zij kunnen jullie niet schaden, behalve alleen enige moeilijkheid bezorgen; en als zij tegen jullie vechten zullen zij terugdeinzen. Dan zullen zij niet geholpen worden.
[3:112] waar zij zich ook bevinden, worden zij door vernedering getroffen, tenzij zij een verbond met Allah (subhanahu wa ta’ala) hebben of een verbond met de mensen (andere volkeren) hebben. En zij verworven opnieuw Allah’s (subhanahu wa ta’ala) toorn en werden door armoede getroffen. Dat kwam, doordat zij de tekenen van Allah (subhanahu wa ta’ala) verwierpen en de profeten onrechtvaardig doodden. Dat kwam, doordat zij ongehoorzaam waren en (Allah’s gebod) overtraden.
De boodschapper van Allah (salallahu alayhi wa salam) heeft gezegd:
Iedereen van mijn Ummah gaat naar het paradijs, behalve zij die weigeren. Er werd gevraagd: wie weigert, o boodschapper van Allah (salallahu alayhi wa salam)? Hij zei: wie mij gehoorzaamt, gaat naar het paradijs, wie mij gehoorzaam is, heeft geweigerd.